Kees,
uw gedachtengang is zeer goed, en dat uw uitleg uw kweekresultaten bevestigd kan ongetwijfeld maar biologisch gezien raken ze kant nog wal.
quote
Om van een ondersoort te spreken moeten de volgende eisen voldoen:
- Om van een ondersoort te spreken moet het DNA verschillen.
- De soort moet reproduceerbaar zijn.
Ondersoorten zijn quasi altijd geografisch van elkaar gescheiden. Dit wil niet zeggen dat er een grote barriere tussen de twee dient te zijn maar ze komen in verschillende gebieden voor met een hybridisatiezone. Een heel gekend voorbeeld uit de ecologie hiervan is bijvoorbeeld de zwarte kraai
Corvus c. corone en de bonte kraai
Corvus c. cornix. Het verspreidingsgebied van deze soorten sluit op elkaar aan met een smalle hybridisatiezone. Het is voor beide soorten perfect mogelijk om in elkaars verspreidingsgebied te migreren en daar voor vruchtbare nakomelingen te zorgen, alleen gebeurt het niet. In dit geval is het verschillend verenkleed de barrière tussen deze twee soorten die ervoor zorgt dat er slechts zeer weinig hybriden voorkomen.
Wanneer er van een bepaalde soort 2 of meer verschillende types voorkomen die door elkaar voorkomen in een bepaald gebied en ook onderling kruisen spreken we eerder over morfologiën. Heel veel uilensoorten zijn hier een voorbeeld van. Zo komt in Europa van de bosuil
Strix a. aluco 3 verschillende vormen voor. Een bruine, een grijze en een roodbruine. Geen van deze vormen wordt als een ondersoort beschouwd en ze komen dan ook gemengd voor.
Dit alles heb ik hieronder even verduidelijk in schema's over wat we in het wild zouden kunnen verwachten van bonte boeren. Geelbuik individuen worden voorgesteld met gele stippen, oranjebuiken met oranje en roodbuiken met rode. Hybriden hebben een intermediaire kleur.
De eerste tekening toont wat er gebeurt indien het om ondersoorten gaat. Hier heeft elke ondersoort zijn eigen relatief duidelijk afgelijnt gebied met een hybridisatiezone tussenin. Ook kan in elk gebied eens een dwaalgast waargenomen worden.
Wanneer het om zuiver verschillende morfologiën gaat zouden die gewoon tussen elkaar voorkomen want dan betreft het een soort waarin de individuen van elkaar verschillen in buikkleur. (zoals je dat hebt bij gouldamadine). Ook valt op dat hierbij de meeste individuen oranjebuiken zouden moeten zijn.
Uit wat ik hier reeds gelezen heb, ik benadruk nogmaals dat ik niets van bonte boeren ken, blijkt dat deze drie ondersoorten toch duidelijk aan het eerste model beantwoorden.
In dit geval zullen deze dieren in veel meer verschillen dan alleen buikkleur en kan dus onmogelijk uit de eene ondersoort de andere raszuiver gekweekt worden.
Vermits ondersoorten onderling vruchtbaar zijn wil dit echter niet zeggen dat de vererving van de buikkleur niet aan de wetten van Mendel onderhevig is. Het is perfect mogelijk dat deze intermediair vererft maar dit wil nog niet zeggen dat zo de eene ondersoort uit de andere te kweken is.
Ten slotte is elke vogel met gele en rode pigmenten caroteengevoelig, dus dat bewijst helemaal niets.
Jan